1. team
Welk team zal winnen?
Ons team heeft verloren.
Ons team heeft de wedstrijd gewonnen.
Ik ben blij dat jouw team de wedstrijd heeft gewonnen.
Welk team zal waarschijnlijk winnen?
Ons team heeft alle wedstrijden verloren.
Jouw team is beter dan het onze.
Ons team heeft gisteren gewonnen.
Het maakt niet uit welk team de wedstrijd wint.
De verliezers ontvingen ook een ‘prijs’. Ze werden namelijk verslagen door het winnende team.
Ons team was in opperbeste stemming door de overwinning.
2. kleding
Deze kleding staat je goed.
Mayuko ontwierp haar eigen kleding.
Ik heb geen wasmachine, daarom moet ik naar de wasserette om de kleding te wassen.