dicționar poloneză - olandeză

język polski - Nederlands, Vlaams

pranie în olandeză:

1. de was de was



Olandeză cuvântul "pranie„(de was) apare în seturi:

Gas water en elektriciteit
jeden rzeczownik - 2 rodzajniki
Słówka różne 10
5/4 Op kamers!

2. het wasgoed het wasgoed



Olandeză cuvântul "pranie„(het wasgoed) apare în seturi:

Pomieszczenia w mieszkaniu

3. wassen wassen


Zij zal de fiets deze namiddag wassen.
/ was/ waste(n)/ h. gewassen
Zij wassen hun handen.
Ik betaalde mijn zoon vijf dollar om mijn auto te wassen.
Men zou zich moeten wassen.
Knippen, wassen en drogen alstublieft.
Na het wassen in vorm brengen.
Ik moet een boel wassen in het weekend.
Ik heb hem zijn auto zien wassen.
Op het labeltje aan mijn sjaal staat: "Binnenstebuiten wassen en strijken." Ik vraag me af hoe ik dat moet doen.
Ik heb geen wasmachine, daarom moet ik naar de wasserette om de kleding te wassen.
Wassen voor het eerste gebruik.
Ik heb mijn kleren meegenomen om te wassen.
Kleren wassen is mijn taak.